De Lorenz-curve
Niet iedereen verdient evenveel geld. Sommige mensen hebben een laag inkomen terwijl andere mensen juist veel verdienen. Dit leidt tot inkomensongelijkheid: het verdiende inkomen is niet voor iedereen gelijk. De mate van inkomensongelijkheid verschilt per land. In sommige landen is veel inkomensongelijkheid en in andere landen juist weinig. Hoe groot de inkomensongelijkheid is kun je aflezen in de Lorenz-curve. Hierin kun je aflezen hoeveel van het verdiende inkomen in een land naar het armste en hoeveel naar het rijkste gedeelte van de bevolking gaat. De gini-coëfficiënt geeft vervolgens aan hoeveel ongelijkheid er is in een land. Hieronder lees je meer over inkomensongelijkheid en de Lorenz-curve.
Wat is het verschil tussen inkomensongelijkheid en vermogensongelijkheid?
De Lorenz-curve wordt meestal gebruikt om de ongelijkheid van de inkomens in een land aan te geven. Het inkomen is het geld wat je in een bepaalde periode verdient. Je kunt je inkomen bijvoorbeeld berekenen per uur, per maand of per jaar. Inkomen is dus een stroomgrootheid: het is een grootheid die wordt berekend over een bepaalde periode. De inkomensongelijkheid in een land is de ongelijkheid die in een land bestaat tussen de verschillende inkomens. Je kijkt dus naar hoeveel inkomen mensen in bijvoorbeeld een jaar verdienen en wat het verschil daartussen is.
Voorbeeld: stel je voor dat in land A de armste 20% van de bevolking in een land per jaar gemiddeld € 15.000 verdient en dat de rijkste 20% van de bevolking in land A gemiddeld € 60.000 verdient. Iemand die bij de rijkste 20% van de bevolking van land A hoort verdient dan gemiddeld 4 keer zoveel geld als iemand die bij de armste 20% van de bevolking hoort. Stel je nu voor dat in land B de armste 20% van de bevolking in een jaar gemiddeld € 10.000 verdient en de rijkste 20% € 100.000. Iemand die bij de rijkste 20% van de bevolking hoort verdient dan gemiddeld 10 keer zoveel als iemand die bij de armste 20% van de bevolking hoort. De inkomensongelijkheid is in land B dan groter dan in land A: in land A verdient een rijk persoon in een jaar gemiddeld 4 keer zoveel als een arm persoon, terwijl een rijk persoon in land B in een jaar 10 keer meer verdient.
Naast de inkomensongelijkheid kun je ook de ongelijkheid tussen de vermogens in een land meten. Het vermogen is het geld dat je op een bepaald moment bezit. Je kunt je vermogen bijvoorbeeld meten op 1 januari, 24 maart of een ander moment. Vermogen is dus een voorraadgrootheid: het is een grootheid die je meet op een bepaald moment. Hieronder vallen naast het geld op je rekening en je spaargeld ook andere bezittingen, zoals huizen en aandelen. De vermogensongelijkheid is de ongelijkheid tussen de vermogens in een land. Je kijkt dus naar het vermogen wat mensen op een bepaald moment bezitten en hoe groot de verschillen hiertussen zijn.
In tegenstelling tot het inkomen kan een vermogen ook negatief zijn. Je spreekt van een negatief vermogen als de schulden van een persoon groter zijn dan zijn of haar bezittingen. Als iemand bijvoorbeeld een negatief vermogen van € 10.000 heeft, zijn de schulden van die persoon € 10.000 hoger dan zijn of haar bezittingen.
Hoe lees je de Lorenz-curve af?
De Lorenz-curve wordt meestal gebruikt om de inkomensongelijkheid in een land aan te geven. Om dit te doen wordt de bevolking van een land verdeeld in verschillende segmenten. De bevolking wordt dan verdeeld in groepen van gelijke grootte. Als de bevolking bijvoorbeeld wordt verdeeld in vijf segmenten ontstaan er vijf groepen met elk 20% van de bevolking. Bij het maken van de Lorenz-curve bestaat het eerste segment uit de armste 20% van de bevolking. Het laatste segment bestaat dan uit de rijkste 20% van de bevolking.
Voorbeeld:
Hierboven zie je een voorbeeld van de grafiek waarin de Lorenz-curve wordt getekend. De horizontale as geeft de bevolkingsgroepen weer in procenten van het totaal. Tussen 0-20% vind je de armste 20% van de bevolking. Tussen 80-100% vind je de rijkste 20% van de bevolking. De verticale as geeft de verdiende inkomens weer. Naarmate het percentage hoger wordt, stijgen de inkomens. Door de grafiek loopt een diagonale lijn. Deze lijn geeft een situatie weer waarin er geen ongelijkheid bestaat in een land. De armste 20% van de bevolking verdient 20% van de inkomens, de armste 40% van de bevolking verdient 40% van de inkomens en de armste verdient 80% van de inkomens. In deze situatie is er dus volledige gelijkheid van inkomens: iedereen verdient evenveel.
Hierboven zie je een voorbeeld van een grafiek met daarin een lijn die de inkomensongelijkheid in een ander land weergeeft. De armste 20% van de bevolking verdient hier 5% van het totale verdiende inkomen in een land. De armste 40% verdient 15% van het totale inkomen. De percentages in de Lorenz-curve zijn altijd cumulatief. Dat wil zeggen dat in de waarde van de armste 40% van de bevolking de groep van 0-20% van de bevolking ook meetelt. De armste 60% van de bevolking verdient 30% van het inkomen. Omdat de percentages cumulatief zijn, tellen de groepen van 0-20% en 20-40% ook mee. De armste 80% van de bevolking verdient 55% van de totale verdiende inkomens. Dat wil zeggen dat de rijkste 20% van de bevolking in dit land 45% van de totale verdiende inkomens ontvangen.
Aan de vorm van de Lorenz-curve kun je zien hoe groot de inkomensongelijkheid in een land is. Naarmate de curve van de grafiek schuiner loopt, wordt de inkomensongelijkheid groter. De armste groepen van de bevolking verdienen dan een minder groot percentage van de verdiende inkomens, terwijl de rijkste groepen van de bevolking juist een heel groot percentage van de totale inkomens ontvangen. Kijk eens naar het voorbeeld hieronder:
In de grafiek hierboven zie je twee lijnen, lijn A en lijn B. Lijn B loopt schuiner dan lijn A. Dit wil zeggen dat de inkomensongelijkheid bij lijn B groter is dan lijn A. Bij lijn B verdient de armste 80% van de bevolking 10% van de totale inkomens. De rijkste 20% van de bevolking verdient dan 90% van de totale inkomens. De inkomensongelijkheid is bij lijn B is veel groter dan bij lijn A, waar de armste 80% van de bevolking 45% van de totale inkomens verdient. De inkomensongelijkheid wordt dus groter naarmate de curve steiler verloopt.
Je kunt verschillende Lorenz-curves met elkaar vergelijken door middel van de gini-coëfficiënt. De gini-coëfficiënt is een getal tussen de 0 en de 1 die de ongelijkheid in de Lorenz-curve aangeeft. Bij een gini-coëfficiënt van 0 is de Lorenz-curve een rechte diagonale lijn. Iedereen verdient dan evenveel geld. Bij een gini-coëfficiënt van 0 is er dus geen inkomensongelijkheid. Andersom is er bij een gini-coëfficiënt van 1 een maximale ongelijkheid. Al het inkomen in een land gaat dan naar één persoon. Als de gini-coëfficiënt dichter bij de 0 ligt, is er minder ongelijkheid. Bij een gini-coëfficiënt van 0,23 is er dus minder ongelijkheid dan bij een gini-coëfficiënt van 0,48.
Je kunt aan de Lorenz-curve niet zien of de inkomens in een land hoog of laag zijn. De Lorenz-curve geeft alleen de verschillen tussen inkomens weer. Het is dus niet mogelijk om de hoogte van de inkomens uit de Lorenz-curve af te leiden.
Wat is het verband tussen vermogensongelijkheid en inkomensongelijkheid?
Hierboven heb je kunnen lezen dat vermogensongelijkheid en inkomensongelijkheid niet hetzelfde zijn. Vermogen is een voorraadgrootheid die de totale schuld of bezittingen van een persoon laat zien. Inkomen is een stroomgrootheid die het geld dat in een bepaalde periode wordt verdiend weergeeft. Toch kan een hogere vermogensongelijkheid leiden tot een hogere inkomensongelijkheid, of andersom.
Als je vermogen bezit kun je dat gebruiken om inkomen te genereren. Je ontvangt dan een hoger inkomen door je vermogen te gebruiken. Een voorbeeld van het bezitten van vermogen is het bezit van aandelen. Je kunt deze dan soms met winst verkopen. Ook kan het zijn dat je dividend ontvangt. Een ander voorbeeld van vermogen is het bezit van onroerend goed, zoals huizen. Als je veel onroerend goed bezit, kun je dit verhuren en daarvoor huur ontvangen. Als je spaargeld bezit kun je daarvoor rente ontvangen. Winst, dividend, huur en rente zijn voorbeelden van vermogensinkomen. Dit is het inkomen dat je ontvangt door het vermogen dat je bezit te gebruiken. Als je een hoger vermogen hebt kun je een hoger vermogensinkomen behalen.
Als de vermogensongelijkheid groot is, hebben sommige mensen heel veel vermogen en andere mensen heel weinig. Rijke mensen met veel vermogen kunnen dit gebruiken om een hoog vermogensinkomen te krijgen. Hun inkomen stijgt dan. Arme mensen met weinig vermogen hebben geen aandelen en onroerend goed. Zij krijgen dus weinig vermogensinkomen. Doordat rijke mensen een hoger inkomen uit hun vermogen kunnen halen dan arme mensen, ontstaat inkomensongelijkheid. Als de vermogensongelijkheid groter is, is het verschil tussen het vermogen van rijke mensen en dat van arme mensen groter. Rijke mensen kunnen dan in verhouding een hoger vermogensinkomen behalen dan arme mensen. Hierdoor zal de inkomensongelijkheid stijgen. Als de vermogensongelijkheid klein is, zorgt dit er juist voor dat rijke mensen minder vermogensinkomen kunnen behalen in vergelijking met arme mensen. De inkomensongelijkheid stijgt dan minder.
Andersom kan een hoge inkomensongelijkheid er ook toe leiden dat de vermogensongelijkheid stijgt. Als mensen een hoog inkomen hebben stijgt hun vermogen. Zij hebben dan meer geld op de bank en kunnen dit gebruiken om te investeren of te beleggen. Zij kunnen bijvoorbeeld aandelen of obligaties kopen of investeren in onroerend goed. Hoe hoger het inkomen, hoe meer er geïnvesteerd en belegd kan worden. Als de inkomensongelijkheid erg groot is, verdienen rijke mensen veel meer dan arme mensen. Hun vermogen zal dan sneller stijgen dan dat van arme mensen. Op deze manier kan de vermogensongelijkheid toenemen als de inkomensongelijkheid groot is. Dit kan dan weer leiden tot een hogere inkomensongelijkheid, doordat de hogere vermogens van rijke mensen leiden tot een hoger vermogensinkomen dan het lage vermogen van arme mensen.
Wat voor invloed heeft de overheid op de inkomensverdeling?
De loon, pacht, rente en winst die je ontvangt als beloning voor het beschikbaar stellen van je productiefactoren vormen samen je primaire inkomen. Dit is vaak erg ongelijk verdeeld. Rijke mensen ontvangen veel loon en kunnen ook veel geld verdienen met hun vermogen. Arme mensen ontvangen weinig loon en hebben ook weinig vermogen waarmee zij inkomen kunnen genereren. Als er veel ongelijkheid is tussen de primaire inkomens spreek je van een ongelijke primaire inkomensverdeling.
Om deze ongelijkheid tegen te gaan kan een overheid besluiten tot het herverdelen van de inkomens. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door middel van een progressief belastingstelsel. In een progressief belastingstelsel betalen mensen met hogere inkomens een hoger belastingpercentage dan mensen met lagere inkomens. In Nederland betaal je inkomstenbelasting aan de hand van de verschillende belastingschijven. Rijkere mensen betalen zo meer belasting dan armere mensen. De inkomensongelijkheid neemt hierdoor af.
Naast het heffen van belastingen kan de overheid de inkomensverdeling ook beïnvloeden door mensen met een lager inkomen te helpen met uitkeringen en subsidies. Als armere mensen meer geld van de overheid ontvangen dan rijkere mensen, daalt de ongelijkheid. De inkomens die mensen ontvangen na de herverdeling door de overheid heet het secundaire inkomen. Dit is het inkomen na aftrek van belastingen en na het toevoegen van uitkeringen en subsidies. Doordat rijkere mensen meestal een hoger belastingpercentage betalen en armere mensen meer overdrachtsinkomens ontvangen, daalt de ongelijkheid. Als de inkomensongelijkheid daalt, spreek je van een nivellering van de inkomens. Andersom is een denivellering van de inkomens een stijging van de inkomensongelijkheid. Bij denivellering worden rijke mensen rijker, terwijl arme mensen armer worden.
In de Lorenz-curve leidt nivellering ertoe dat de curve minder steil verloopt. Bij nivellering worden de inkomensverschillen immers kleiner. De gini-coëfficiënt zal hierbij ook dalen. Denivellering leidt er juist toe dat de Lorenz-curve steiler zal verlopen, omdat de inkomensverschillen toenemen. De gini-coëfficiënt zal hierbij stijgen.
Video
Wil je nog een video zien met uitleg over de Lorenz-curve? Kijk dan onderstaande video van Economie-Academy.