Past continuous
Stel je voor: je wilt uitleggen aan een Engelse vriendin dat je gistermiddag rond 15:00 uur een kwartier lang hebt gebeld met het restaurant waar jullie wilden gaan eten. Het restaurant heeft de reservering gisteren namelijk gecanceld. Maar hoe leg je dat correct uit in het Engels? Daarvoor maak je gebruik van de past continuous. In dit artikel leggen we je precies uit wat de past continuous inhoudt en hoe je het toepast.
Wat is de past continuous?
De past continuous is een vorm van de verleden tijd die wordt toegepast binnen de Engelse taal. De past continuous benadrukt dat de actie een bepaalde tijd duurde of dat je iets tegelijkertijd aan het doen was ('I was walking home when you called'). Je gebruikt het dus wanneer een actie of gebeurtenis plaatsvond in het verleden en voor een wat langere tijd duurde. Dat is anders dan bij de past simple. De past simple gebruik je juist vooral als je het hebt over simpele feiten uit het verleden zonder tijdsduur: je hebt toen iets gedaan ('I walked home yesterday').
Om de past continuous te vervoegen, gebruiken we een vorm van to be (was/were) + de stam van het werkwoord en voegen we hieraan -ing toe.
Voorbeeld:
- I was watching TV when you called.
- Ik keek tv toen je belde.
- She was cooking dinner when the power went out.
- Ze was aan het koken toen de stroom uitviel.
- We were studying for our exams when the fire alarm went off.
- We studeerden voor onze examens toen het brandalarm afging.
- I was working on my project when my computer crashed.
- Ik werkte aan mijn project toen mijn computer crashte.
Check ook even onderstaande video voor nog meer uitleg over de past continuous:
Hoe herken je de past continuous?
De past continuous kun je herkennen aan de aanwezigheid van:
- Woorden die verwijzen naar het verleden zoals while, when, as en as long as.
- De aanwezigheid van het werkwoord to be (was/were) en de -ing-vorm van het werkwoord.
Voorbeeld:
- I was eating lunch when you called.
- Ik was aan het eten toen je belde.
- She was walking to the store when it started raining.
- Ze liep naar de winkel toen het begon te regenen.
- We were waiting for the bus when the accident happened.
- We wachtten op de bus toen het ongeluk gebeurde.
Oefenen met regelmatige werkwoorden in de past continuous
Hieronder staan een aantal handige oefenopgaven over regelmatige werkwoorden in de past continuous. Wanneer je alle vragen hebt ingevuld kun je daaronder de antwoorden bekijken.
Oefenvragen
1. Vervoeg het werkwoord walk in de past continuous:
- I was _____ to the store when I saw you.
- She was _____ her dog in the park when it started to rain.
- They were _____ to the beach when their car broke down.
2. Vervoeg het werkwoord play in de past continuous:
- I was _____ soccer with my friends when I sprained my ankle.
- She was _____ the piano when I heard her from down the street.
- They were _____ video games when I knocked on their door.
3. Vervoeg het werkwoord watch in de past continuous:
- I was _____ TV when I fell asleep on the couch.
- She was _____ a movie at the theatre when I called her.
- They were _____ the news when I joined them on the couch.
4. Vervoeg het werkwoord talk in de past continuous:
- I was _____ on the phone with my friend when you called.
- She was _____ to her teacher about her homework when I saw her.
- They were _____ to each other in the kitchen when I walked in.
5. Vervoeg het werkwoord clean in de past continuous:
- I was _____ the house when you called.
- She was _____ the kitchen when I saw her.
- They were _____ the garage when I walked by.
Antwoorden
1. Past continuous:
- I walked to the store when I saw you.
- She was walking her dog in the park when it started to rain.
- They were walking to the beach when their car broke down.
2. Past continuous:
- I was playing soccer with my friends when I sprained my ankle.
- She was playing the piano when I heard her from down the street.
- They were playing video games when I knocked on their door.
3. Past continuous:
- I was watching TV when I fell asleep on the couch.
- She was watching a movie at the theater when I called her.
- They were watching the news when I joined them on the couch.
4. Past continuous:
- I was talking on the phone with my friend when you called.
- She was talking to her teacher about her homework when I saw her
- They were talking to each other in the kitchen when I walked in.
5. Past continuous:
- I was cleaning the house when you called.
- She was cleaning the kitchen when I saw her.
- They were cleaning the garage when I walked by.
Welke soorten zinnen zijn er in de past continuous?
Bij deze werkwoordsvorm zijn er drie verschillende zinnen die gemaakt kunnen worden met behulp van de past continuous. Hieronder hebben we ze voor je op een rijtje gezet.
De affirmative zin (bevestigend)
De bevestigende zin is hierboven behandeld en is de 'normale' manier om de past continuous te gebruiken. Je gebruikt deze vorm wanneer je een actie omschrijft die een bepaalde tijd duurde, of om aan te geven dat je iets tegelijkertijd aan het doen was.
- I was playing (when he called)
- You were playing (when he called)
- She was playing (when he called)
De negative zin (ontkennend)
De ontkennende zin wordt gebruikt wanneer je wilt ontkennen dat een actie een bepaalde tijd duurde, of om aan te geven dat je niet iets tegelijkertijd aan het doen was.
- I was playing (when he called)
- I wasn’t playing
- You were playing (when he called)
- You weren’t playing
- She was playing (when he called)
- She wasn’t playing
De interrogative zin (vragend)
De vragende zin wordt gebruikt wanneer je wilt vragen of een actie gebeurde, een bepaalde tijd duurde, of om te vragen of iets gebeurde terwijl een andere actie zich afspeelde.
- Was I playing (when he called)?
- Yes I was/ No I wasn’t
- Were you playing (when he called)?
- Yes you were/ No you weren’t
- Was she playing (when he called)?
- Yes she was/ No she wasn’t
Zijn er uitzonderingen bij de past continuous?
De past continuous kent net als veel andere Engelse werkwoordstijden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden op een andere manier vervoegd dan je gewend bent.
Werkwoorden die eindigen op -e krijgen -ing als nieuwe uitgang:
- To bake: We were baking pie when Timothy arrived.
Werkwoorden die eindigen op -c krijgen een k vóór de uitgang -ing:
- To panic: He was panicking when he heard the bad news.
Werkwoorden die kort zijn, één klinker hebben en waarbij één klemtoon mogelijk is, schrijf je met een extra medeklinker voor de uitgang -ing:
- To swap: They were swapping their iPods while listening to each others music.
Werkwoorden die eindigen op een -l met daarvoor één klinker krijgen een extra l:
- To travel: I was travelling to Africa, when Julie tried to call me.
Oefenen met onregelmatige werkwoorden in de past continuous
Hieronder kun je oefenen met het vervoegen van onregelmatige werkwoorden in de past continuous. Na het oefenen kun je onderaan de antwoorden vinden.
Oefenvragen
1. Vervoeg het onregelmatige werkwoord bake in de past continuous:
- I was _____ a cake when the timer went off.
- She was _____ cookies when I walked in the kitchen.
- They were _____ bread when I arrived at their house.
2. Vervoeg het onregelmatige werkwoord panic in de past continuous:
- I was _____ about the exam when my friend calmed me down.
- She was _____ about the meeting when I walked in the room.
- They were _____ video games when I knocked on their door.
3. Vervoeg het onregelmatige werkwoord swap in de past continuous:
- I was _____ clothes with my sister when you called.
- She was _____ seats with her friend on the plane when I saw them.
- They were _____ houses with a family in another city when I heard about it.
4. Vervoeg het onregelmatige werkwoord travel in de past continuous:
- I was _____ to Paris when I lost my passport.
- She was _____ to Rome when she got sick.
- They were _____ to Tokyo when their flight got delayed.
5. Vervoeg het onregelmatige werkwoord shop in de past continuous:
- I was _____ for clothes at the mall when I saw you.
- She was _____ for groceries at the store when I called her.
- They were _____ for furniture at the store when I saw them.
Antwoorden
1. Past continuous:
- I was baking a cake when the timer went off.
- She was baking cookies when I walked in the kitchen.
- They were baking bread when I arrived at their house.
2. Past continuous:
- I was swapping clothes with my sister when you called.
- She was swapping seats with her friend on the plane when I saw them.
- They were swapping houses with a family in another city when I heard about it.
3. Past continuous:
- I was watching TV when I fell asleep on the couch.
- She was watching a movie at the theater when I called her.
- They were watching the news when I joined them on the couch.
4. Past continuous:
- I was travelling to Paris when I lost my passport.
- She was travelling to Rome when she got sick.
- They were travelling to Tokyo when their flight got delayed.
5. Past continuous:
- I was shopping for clothes at the mall when I saw you.
- She was shopping for groceries at the store when I called her.
- They were shopping for furniture at the store when I saw them.