Gratis verzending vanaf 30 euro
Digitaal te lezen in de app
De conjunctuur geeft aan hoe goed het gaat met een economie. Als de geaggregeerde vraag in een land stijgt, stijgt de conjunctuur. De geaggregeerde vraag is de vraag naar alle producten op alle markten in een land. Hiermee verschilt het dus van de collectieve vraag, die alleen verwijst naar de vraag naar één product. Als de conjunctuur van een land erg laag is kan een land in een depressie komen. Wil je weten hoe dit werkt? Op deze pagina kun je alles lezen over de conjunctuurcyclus.
Bekijk het volgende filmpje:
In dit voorbeeld van de tulpenmanie zie je dat de vraag naar tulpen in het begin snel stijgt. Als mensen verwachten dat de prijs van een product zal gaan stijgen, stijgt de vraag en daalt het aanbod:
Als mensen er vertrouwen in hebben dat de prijs van tulpenbollen zal blijven stijgen, zal de vraag naar tulpenbollen stijgen en het aanbod dalen. De prijs stijgt dan, juist omdat mensen er vertrouwen in hebben dat de prijs zal stijgen.
Als mensen verwachten dat de prijs van tulpen zal dalen, gebeurt het omgekeerde:
Zo zie je dat een verwachte prijsstijging leidt tot meer vraag en minder aanbod, en daardoor ook daadwerkelijk een prijsstijging. Een verwachte prijsdaling leidt tot minder vraag en meer aanbod, en daarmee een prijsdaling.
De conjunctuur werkt net zoals het voorbeeld met de tulpen, maar dan voor de hele economie. Als mensen vertrouwen in de economie hebben zullen ze meer geld uitgeven, wat goed is voor de economie. Als mensen het vertrouwen in de economie verliezen zullen ze minder gaan uitgeven, wat slecht is voor de economie. Hierdoor kan de economie in een recessie komen. Als er weinig vertrouwen is in de economie zullen banken minder geld gaan uitlenen en investeren, zullen consumenten minder gaan uitgeven en kan de overheid in financiële problemen komen als de belastinginkomsten omlaag gaan.
Zie onderstaand figuur:
De verticale as in deze grafiek staat voor het productievolume: hoeveel producten er in een land geproduceerd en gevraagd worden. De horizontale as staat voor tijd: als je naar rechts gaat over de horizontale as ga je vooruit in de tijd.
In de grafiek staan twee lijnen: de trend en de conjunctuurgolven. De trend staat voor de gemiddelde groei van de economie. De trendlijn geeft de gemiddelde groei van de productiecapaciteit weer. Een economie groeit gewoonlijk geleidelijk: langzaam komen er meer fabrieken, winkels en andere bedrijven in een land. Hierom stijgt de trendlijn geleidelijk maar constant: er wordt vanuit gegaan dat de productiecapaciteit langzaam groter wordt.
De lijn van de conjunctuurgolven gaat met een golfbeweging. Deze lijn geeft de geaggregeerde vraag over tijd weer. Soms is deze hoger en soms lager. Dit hangt af van de bestedingen van mensen: als er veel wordt besteed is er een hoogconjunctuur en weinig bestedingen leiden tot een laagconjunctuur. Als de conjunctuur in een land stijgt, wil dat zeggen dat de geaggregeerde vraag stijgt. In een hoogconjunctuur worden er dus veel producten gevraagd. Bij een laagconjunctuur is dit andersom: dan is de geaggregeerde vraag laag.
In bovenstaande grafiek zie je twee verschillende golven: de hoogconjunctuur en de laagconjunctuur. In een hoogconjunctuur bevindt de conjunctuurlijn zich boven de trendlijn. De geaggregeerde vraag is dan hoger dan de productiecapaciteit. Een hoogconjunctuur is een periode waarin het goed gaat met de economie. Consumenten geven gemakkelijk geld uit en producenten verkopen veel. Dit heeft een aantal gevolgen:
Een laagconjunctuur is eigenlijk het tegenovergestelde van een hoogconjunctuur. In een laagconjunctuur gaat het slecht met de economie. Consumenten geven weinig uit, en producenten hebben moeite om hun producten te verkopen. Dit heeft de volgende gevolgen:
Een laagconjunctuur ontstaat vaak na een crisis. Een crisis is een moment waarop de economie plotseling verslechtert. Dit was bijvoorbeeld in 2008 het geval na de val van een bank in de Verenigde Staten. Na een crisis komt een economie eerst in een recessie. Dat wil zeggen dat de economie op de lange termijn slecht draait. Als deze periode erg lang duurt wordt er ook wel gesproken van een depressie. Een bekend voorbeeld van een depressie is de jaren ’30 van de vorige eeuw. Vooral in de Verenigde Staten ging het toen jarenlang erg slecht met de economie.
Economen, bedrijven, banken, de overheid en andere economische spelers willen graag weten hoe de conjunctuur zich gaat ontwikkelen. Dit is van groot belang bij de beslissingen die zij nemen: banken zullen minder snel geld uitlenen als ze een crisis verwachten en bedrijven zullen minder investeren. Voor de overheid zijn de economische ontwikkelingen ook van belang. In een crisis zullen zij minder belasting binnenkrijgen en meer werkloosheidsuitkeringen moeten uitkeren. Ook voor consumenten is het van belang om een goed idee te hebben wat de economie zal gaan doen. Zij moeten kiezen of ze geld zullen sparen of juist lenen en uitgeven, en wat het goede moment is om bijvoorbeeld een huis te kopen.
Het probleem dat hier ontstaat is dat de conjunctuurbeweging onregelmatig is en niet exact te voorspellen. De economie gedraagt zich vaak niet zoals voorspeld in economische modellen. Het is wel mogelijk om vast te stellen hoe de conjunctuur zich in voorgaande jaren gedroeg, maar niet om met zekerheid te zeggen wat die in de toekomst gaat doen. De toekomst laat zich moeilijk voorspellen, en dit is ook in de economie het geval. Niemand weet exact wanneer de volgende crisis komt.
Om te proberen om toch vast te stellen wat de economie zal gaan doen, maken economen gebruik van conjunctuurindicatoren. Deze indicatoren zijn dingen die economen proberen te meten en gebruiken om te voorspellen wat de economie zal gaan doen. Voorbeelden hiervan zijn:
Naast deze indicatoren kunnen economen ook kijken naar andere indicatoren, zoals bijvoorbeeld het aantal bouwvergunningen dat wordt verstrekt. Als er meer bouwvergunningen worden verstrekt zal er meer worden gebouwd, wat bijdraagt aan de economie. Ook de werkloosheid wordt vaak gebruikt om de conjunctuur te duiden: een lage werkloosheid wijst op een hoogconjunctuur, en een hoge werkloosheid wijst op een laagconjunctuur. Op deze manier kunnen economen ook kijken naar het aantal vacatures dat openstaat: in een hoogconjunctuur zal de werkloosheid hoger zijn.
De overheid heeft ook invloed op de conjunctuur. Dit is het conjunctuurbeleid van de overheid. als zij meer geld uitgeven zal de geaggregeerde vraag en dus de conjunctuur stijgen, en bij minder overheidsbestedingen zal de conjunctuur dalen. Ook centrale banken oefenen invloed uit op de conjunctuur, bijvoorbeeld door quantitative easing.
Wil je de hoogtepunten over de conjunctuurcyclus op video zien? Kijk dan onderstaande video van Economie-Academy.