Alles over de eurozone
In de eurozone maakt het niet uit of je nou boodschappen doet, contributie aan je voetbalvereniging betaalt of een tosti ham-kaas in de schoolkantine haalt: in de eurozone betaal je het allemaal met de euro. Ook op spaarrekeningen in de eurozone vind je in principe euro's. Je kunt de eurozone dan ook zien als een groep landen die de euro als gezamenlijke munt heeft. Als je naar een land in de eurozone gaat hoef je geen geld te wisselen, maar kun je gewoon met euro’s betalen. Aangezien we in Nederland ook met de euro betalen, is Nederland één van de leden van de eurozone. Wat het verder voor eurozone-leden betekent om hier deel van uit te maken en wat de voor- en nadelen ervan zijn, lees je in dit artikel.
Wat is een gezamenlijke munt?
In de eurozone heb je geen last van onzekerheid over wisselkoersen: je betaalt in ieder land van de eurozone met de euro. De euro is een gezamenlijke of gemeenschappelijke munt. Dit houdt in dat deze munt door meerdere landen gebruikt wordt. De eurozone is de groep landen die de euro als gezamenlijke munt hebben. De eurozone telt op dit moment 19 landen. De invoering van de euro is in 1992 vastgelegd in het Verdrag van Maastricht. Dit is het verdrag waarmee de Europese Unie (EU) is opgericht. De euro werd officieel ingevoerd op 1 januari 2002. De euro werd toen de officiële munteenheid van alle landen in de eurozone.
Wat is een wisselkoers?
Een gezamenlijke munt heeft voordelen, maar ook nadelen ten opzichte van een vaste of variabele wisselkoers. Als je naar het buitenland gaat, moet je vaak eerst geld wisselen voordat je daar kunt betalen. Als je bijvoorbeeld naar Groot-Brittannië gaat moet je eerst je euro’s omwisselen voor Britse ponden voordat je iets kunt kopen. Je wisselt je geld dan in aan de hand van een wisselkoers. Een wisselkoers geeft de waarde van één munt in een andere munt weer. Zo kun je bijvoorbeeld kijken naar de koers van ponden in euro’s of de koers van euro’s in dollars. Een wisselkoers kan stijgen of dalen. Als de koers van de Britse pond bijvoorbeeld stijgt, moet je meer euro’s betalen voor één pond. Als de koers van de Britse pond daalt, hoef je minder euro’s te betalen voor diezelfde pond. Als de wisselkoers verandert, kan dit ervoor zorgen dat producten uit het buitenland duurder of goedkoper worden.
Voorbeeld:
Stel je voor dat je in Groot-Brittannië een auto wilt kopen voor £ 10.000. De wisselkoers is als volgt:
Britse Pond (£) | Euro (€) |
---|---|
1 | 1,1 |
Bij een prijs van £ 10.000 betaal je voor deze auto 10.000 × 1,1 = € 11.000.
Stel je voor dan de wisselkoers van de pond stijgt:
Britse Pond (£) | Euro (€) |
---|---|
1 | 1,2 |
Voor dezelfde auto betaal je nu 10.000 × 1,2 = € 12.000. Doordat de wisselkoers is veranderd, is de auto duurder geworden in euro’s. Zo kan de prijs van een product in het buitenland dus veranderen doordat de wisselkoers verandert. Als je een product wilt kopen waarvan de prijs wordt genoemd in een andere munt, kan dit product goedkoper of duurder worden als de wisselkoers verandert. Hierdoor ontstaat onzekerheid bij handel met het buitenland. Wisselkoersen veranderen door uiteenlopende redenen, zoals verschillen in monetair beleid in verschillende landen, verschillen in de rentestand en handelsstromen. Hierdoor is het onmogelijk om te voorspellen hoe wisselkoersen zich precies zullen gedragen. Stel je voor dat je wilt handelen met een bedrijf in de Verenigde Staten. Omdat je niet weet wat de koers van de dollar over een maand is, weet je niet hoeveel Amerikaanse producten over een maand in euro’s zullen kosten.
Wat is het verschil tussen de eurozone en de EU?
De euro wordt gebruikt in landen die lid zijn van de Europese Unie, maar niet alle landen die lid zijn van de EU gebruiken de euro. De EU bestaat uit 27 Europese landen, terwijl er maar 19 landen in de eurozone zitten. Dit komt doordat niet alle landen die in de EU zitten de euro hebben ingevoerd als officiële munteenheid. De eurozone is het gebied van landen in de EU die de euro als officiële munteenheid hebben. De eurozone is daardoor kleiner dan de EU: alle landen die in de eurozone zitten horen wel bij de EU, maar niet alle landen in de EU gebruiken de euro. Zie voor een overzicht hieronder.
De eurozone bestaat uit de volgende 19 landen:
- België
- Duitsland
- Finland
- Frankrijk
- Griekenland
- Ierland
- Italië
- Luxemburg
- Nederland
- Oostenrijk
- Portugal
- Spanje
- Slovenië
- Cyprus
- Malta
- Slowakije
- Estland
- Letland
- Litouwen
De volgende 8 landen zitten wel in de EU, maar niet in de eurozone:
- Denemarken
- Zweden
- Hongarije
- Polen
- Tsjechië
- Bulgarije
- Roemenië
- Kroatië
Wat zijn de gevolgen van het invoeren van een gezamenlijke munt?
Toen de euro in 2002 werd ingevoerd raakten de leden van de eurozone hun eigen munt kwijt. Nederland stapte over van de gulden naar de euro, België wisselde de frank in voor euro’s en Duitsland raakte de mark kwijt toen de euro werd ingevoerd. De invoering van de euro als gemeenschappelijke munt had verschillende gevolgen.
Minder handelsbarrières
Als er gehandeld wordt tussen landen met verschillende wisselkoersen kan er onzekerheid ontstaan over de toekomstige koers. Als een koers snel stijgt of daalt, kan de prijs van producten in een andere munt ook snel stijgen of dalen. Als de koers van de dollar ineens snel stijgt, worden producten in dollars ook ineens snel duurder. Hierdoor ontstaat onzekerheid: je weet niet hoe de wisselkoers zich zal gaan ontwikkelen, dus weet je ook niet of een product misschien duurder zal worden. Bij het invoeren van een gemeenschappelijke munt verdwijnt dit probleem. Als je iets wilt kopen in een land in de eurozone, bijvoorbeeld in België, hoef je niet eerst geld te wisselen. Hierdoor worden de prijzen van producten uit het buitenland minder onvoorspelbaar en wordt handelen gemakkelijker.
Sterke en zwakke economieën krijgen dezelfde munt
De verschillende landen die de euro als officiële munteenheid gebruiken hebben verschillende economieën. Sommige economieën zijn sterker dan andere. Hun internationale concurrentiepositie is beter: zij kunnen efficiënter en goedkoper produceren dan andere landen. Andere landen kunnen juist minder efficiënt produceren: hun internationale concurrentiepositie is zwakker.
Landen met een sterke economie hebben over het algemeen een sterke munt: er is vaak veel vraag naar producten uit deze landen, en zij zijn ook aantrekkelijk voor beleggers. Doordat er veel gekocht en belegd wordt in landen met een sterke economie komt er veel vraag naar de munt van deze landen. Als producten uit de Verenigde Staten populair zijn, komt er veel vraag naar dollars. De koers van de dollar zal dan stijgen. Als de koers van de dollar hoog is, is het voor Amerikanen goedkoper om producten uit het buitenland te halen, maar wordt het duurder om producten naar het buitenland te exporteren.
Andersom hebben landen met een zwakke economie vaak een zwakke munt. Er is weinig vraag naar producten en beleggingen in deze landen, en daardoor is er weinig vraag naar de munt. Als Argentijnse producten bijvoorbeeld in verhouding erg duur zijn en beleggingen daar niet aantrekkelijk zijn, zal de koers van de Argentijnse peso dalen. Hierdoor worden buitenlandse producten in Argentinië erg duur, maar wordt de Argentijnse export wel goedkoper.
Bij het invoeren van een gemeenschappelijke munt gaan sterkere en zwakkere economieën dezelfde munt gebruiken. Hierdoor verdwijnt het verschil in wisselkoers tussen deze landen, en krijgen zij samen dezelfde wisselkoers met andere munteenheiden. De wisselkoers van de euro met de dollar is in Portugal hetzelfde als in Duitsland: zij gebruiken dezelfde euro. Deze euro heeft in ieder land dezelfde koers met bijvoorbeeld de dollar of de Britse pond. De koers van de euro die ontstaat zit ergens tussen de wisselkoers van de sterke en de zwakke landen in. Sterke economieën krijgen dus een zwakkere wisselkoers, terwijl zwakkere economiën een sterkere wisselkoers krijgen. De euro is zo een soort gemiddelde van de wisselkoersen van alle landen van de eurozone bij elkaar.
Voor een land met een sterke economie, zoals Duitsland, betekent dit dat zij een in verhouding een zwakkere wisselkoers krijgen. Eerst hadden zij een sterke Duitse mark, maar nu delen zij hun wisselkoers met landen met een zwakkere economie. Voor Duitsland wordt het dan gemakkelijker om producten te exporteren, omdat zij een lagere wisselkoers krijgen dan zij eerst hadden. Andersom wordt het voor een land met een zwakkere economie, zoals Griekenland, moeilijker om te exporteren. Zij delen nu een munteenheid met landen met een sterkere economie, zoals Duitsland. Doordat de euro duurder is dan de drachme, de munt die de Grieken eerst gebruikten, worden producten in Griekenland ook duurder. Omdat de munt in Griekenland duurder wordt, worden producten uit Griekenland ook duurder.
Landen verliezen de controle over hun monetair beleid en wisselkoersbeleid
Voordat de euro werd ingevoerd konden alle landen in de eurozone zelf bepalen over hun monetair beleid en hun wisselkoersbeleid. Ieder land had een eigen centrale bank, die de geldhoeveelheid en de rente kon beïnvloeden. Door het aanpassen van de geldhoeveelheid en de rente kan een centrale bank proberen de conjunctuur en de inflatie te laten stijgen of dalen. Ook kunnen zij proberen om een wisselkoers te krijgen die zwakker is dan die van andere landen, zodat hun internationale concurrentiepositie verbetert. Een land kan ook proberen om het tegenovergestelde te bereiken, een sterkere wisselkoers. Met een sterkere wisselkoers wordt import goedkoper.
Toen de euro werd ingevoerd, raakten landen de mogelijkheid kwijt om zelf de geldhoeveelheid aan te passen. In plaats hiervan kwam er één centrale bank die verantwoordelijk is voor het het monetair beleid van de euro: de Europese Centrale Bank (ECB). Het rentebeleid van de ECB zorgt ervoor of er meer of minder euro’s in omloop komen, waardoor de inflatie in de eurozone en de koers van de euro ten opzichte van andere munten beïnvloed worden. De landen in de eurozone raakten hun eigen centrale banken die geld konden scheppen kwijt.
Waarom kan alleen de ECB euro’s scheppen?
Een centrale bank controleert de maatschappelijke geldhoeveelheid. Bijvoorbeeld via het rentebeleid van de ECB kan ervoor gezorgd worden dat er meer of minder geld in omloop komt. Als er teveel geld in omloop komt kan er inflatie of zelfs hyperinflatie ontstaan. Er is dan te veel geld: het geld is (aanzienlijk) minder waard in verhouding tot het aantal producten dat geproduceerd wordt. Ook zal de wisselkoers van een munt dalen als er teveel geld in omloop komt. Als bijvoorbeeld de Amerikaanse centrale bank ineens zou besluiten om heel veel dollars bij te drukken, daalt de koers van de dollar ten opzichte van de euro. Er zijn dan meer dollars in verhouding tot euro’s, en dus wordt de dollar minder waard.
In de eurozone is de Europese Centrale Bank de enige bank die meer euro’s kan scheppen. Als ieder land in de eurozone zelf zijn eigen euro’s zou kunnen scheppen zou er een gevangenendilemma ontstaan.
Stel je voor dat ieder land in de eurozone zelf euro’s zou kunnen scheppen. Als bijvoorbeeld Portugal ineens besluit om € 100 miljard te creëren, stijgt de maatschappelijke geldhoeveelheid van euro’s met € 100 miljard. Hierdoor kan de inflatie in de eurozone oplopen en kan de wisselkoers van de euro dalen. Als alleen Portugal extra euro’s schept heeft alleen Portugal extra geld te besteden. De andere landen in de eurozone hebben geen extra geld, maar wel last van eventuele inflatie en een daling van de wisselkoers. Het zou dan in het eigenbelang van ieder ander land in de eurozone zijn om meer euro’s te scheppen, zodat zij ondanks de inflatie nog steeds producten kunnen kopen. De dominante strategie is zo om geld te scheppen. Het zou het beste zijn voor ieder afzonderlijk land in de eurozone dat zij zelf wel geld creëren, maar dat de andere landen dit niet doen. Dit geldt voor ieder land in de eurozone. De niet optimale uitkomst is inflatie of zelfs hyperinflatie. Om dit gevangenendilemma tegen te gaan is er in de eurozone maar één centrale bank die de geldhoeveelheid kan beïnvloeden: de ECB. Landen kunnen niet meer zelf besluiten om euro’s te scheppen. Hierdoor verdwijnt het gevangenendilemma en wordt de kans op inflatie in de eurozone kleiner.
Wat zijn de gevolgen voor landen met een vaste wisselkoers tot de euro?
Sommige landen in de EU zitten niet in de eurozone, maar hebben wel een vaste wisselkoers tot de euro. Een voorbeeld hiervan is Denemarken. Denemarken gebruikt de Deense kroon. De koers hiervan zit vast aan die van de euro: één euro is altijd ongeveer 7,5 Deense kronen waard.
Doordat de koers van de Deense kroon vastzit aan die van de euro, wordt het gemakkelijker om te handelen tussen Denemarken en de landen in de eurozone. De wisselkoers van de kroon tot de euro is vast en er is dus geen onzekerheid over stijgingen of dalingen van de koers. Wel raakt Denemarken zo de mogelijkheid kwijt om wisselkoersbeleid te voeren. Als de ECB besluit om de wisselkoers van de euro bijvoorbeeld te laten stijgen, moet Denemarken de koers van de kroon wel ook laten stijgen. Als dit niet gebeurt, is de koers van de kroon tot de euro niet meer vast. Hierdoor kan Denemarken niet onafhankelijk beslissen over het wisselkoersbeleid: het is gedwongen de ECB te volgen om de koers van de kroon vast te houden aan die van de euro.
Video
Wil je de uitleg over de eurozone nog eens kort hebben uitgelegd in een video? Check dan deze video: