Taalkundig ontleden: hoe doe je dat?
Video
Wil je uitleg op video zien over taalkundig ontleden? Kijk dan onderstaande video.
Wat is taalkundig ontleden?
Er is een belangrijk verschil tussen taalkundig ontleden en redekundig ontleden. In schoolboeken wordt dit onderscheid ook gemaakt. Taalkundig ontleden valt onder woordsoorten en redekundig ontleden valt onder zinsdelen. Simpel gezegd betekent dit dat je bij taalkundig ontleden elk woord in de zin benoemt. Je kunt gewoon bij het eerste woord beginnen en op deze manier naar het einde van de zin werken. Naast taalkundig en redekundig ontleden is er ook nog zoiets als het globaal ontleden van een hele tekst. Dit gebeurt vaak met functiewoorden.
Welke woordsoorten zijn er?
De lijst met woordsoorten is aardig lang. Er zijn ook veel verschillende woorden. Denk bijvoorbeeld aan werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en voorzetsels. Sommige woordsoorten zijn ook weer verder op te splitsen. Je kunt werkwoorden bijvoorbeeld weer onderverdelen in zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden. Hieronder vind je de volledige lijst met woordsoorten.
Zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden zijn mensen, dieren, planten en dingen. Je kunt er een lidwoord voor zetten. Let op: ook eigennamen en landen/plaatsen vallen hieronder.
Voorbeelden:
- Appel
- Liefde
- Joost
- Frankrijk
Lidwoorden
Lidwoorden zijn de, het en een. We maken een onderscheid tussen bepaalde en onbepaalde lidwoorden. De en het zijn bepaalde lidwoorden en een is een onbepaald lidwoord.
Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden die iets extra’s zeggen over zelfstandige naamwoorden. Je schrijft bijvoeglijke naamwoorden zo kort mogelijk.
Voorbeelden:
- Mooie tuin
- Verstandige jongen
- De boom is groot
- Het aangebrande eten
Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welk materiaal iets is gemaakt.
Voorbeelden:
- Houten deur
- Katoenen blouse
Werkwoorden
Een werkwoord is iets wat je doet. Werkwoorden kunnen in verschillende tijden voorkomen.
Voorbeelden:
- Luisteren
- Geluisterd
- Luisterde
- Luister
Zelfstandige werkwoorden
Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin. Dit werkwoord zegt het meest over de betekenis van de zin. In de zin ‘Ik heb het huis geschilderd’, vertelt geschilderd meer over de betekenis van de zin dan heb. Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dit automatisch het zelfstandige werkwoord.
Hulpwerkwoorden
Als je het zelfstandige werkwoord hebt gevonden, dan zijn de overgebleven werkwoorden van de zin de hulpwerkwoorden. In de zin ‘Ik heb het huis geschilderd’, is heb dus het hulpwerkwoord.
Koppelwerkwoorden
Als er een koppelwerkwoord in de zin staat, dan kan het zijn dat je te maken hebt met een naamwoordelijk gezegde in plaats van een werkwoordelijk gezegde. Zie hiervoor het artikel over redekundig ontleden. Let op: er staat altijd óf een zelfstandig werkwoord óf een koppelwerkwoord in een zin. We onderscheiden de volgende koppelwerkwoorden:
- Zijn
- Worden
- Blijven
- Blijken
- Lijken
- Schijnen
- Heten
- Dunken
- Voorkomen
Voorzetsels
Op de basisschool woorden voorzetsels ook wel ‘kast-woordjes’ genoemd, omdat je deze woorden vaak voor ‘de kast’ kunt plaatsen. Het is echter slim om deze woorden ook ‘feest-woordjes’ te noemen, omdat je anders niet alle voorzetsels zal kunnen vinden, zoals tijdens.
Voorbeelden:
- Op
- Naast
- Bij
- Onder
- Langs
- Met
Telwoorden
Een telwoord is een woord dat een aantal of een volgorde aangeeft. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdtelwoorden en rangtelwoorden, net als tussen bepaalde en onbepaalde telwoorden.
Bepaald hoofdtelwoord
Bij een bepaald hoofdtelwoord weet je het precieze aantal. Voorbeelden:
- Twee
- Vijftien
- Driehonderddertien
Onbepaald hoofdtelwoord
Bij een onbepaald hoofdtelwoord weet je het precieze aantal niet. Voorbeelden:
- Weinig
- Minder
- Enkele
- Sommige
Bepaald rangtelwoord
Een rangtelwoord geeft een plek in een rij aan. Bij een bepaald rangtelwoord weet je de precieze plek in de rij. Voorbeelden:
- Eerste
- Derde
- Negentiende
Onbepaald rangtelwoord
Bij een onbepaald rangtelwoord weet je de precieze plek (getal) in de rij niet. Voorbeelden:
- Laatste
- Middelste
- Zoveelste
Voornaamwoorden
Een voornaamwoord verwijst naar mensen, dieren, personen of dingen zonder deze specifiek te noemen. Er bestaan veel verschillende voornaamwoorden:
Vragend voornaamwoord
Er zijn vier vragende voornaamwoorden. Deze vind je vaak aan het begin van een vraagzin. Let op: als je andere woorden aan het begin van een vraagzin ziet staan, dan zijn dit geen vragende voornaamwoorden, maar meestal bijwoorden.
Voorbeelden:
- Wie
- Wat
- Welke
- Wat voor een
Aanwijzend voornaamwoord
Aanwijzende voornaamwoorden wijzen letterlijk iets aan.
Voorbeelden:
- Deze fiets
- Die straat
- Dit huis
- Dat boek
- Zulke vlaggen
- Diegene
Bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden geven een bezit van iemand aan. Let op: in een zin zoals ‘Die fiets is van jou’, is ‘jou’ geen bezittelijk voornaamwoord, maar een persoonlijk voornaamwoord.
Voorbeelden:
- Hun auto
- Haar verjaardag
- Jouw huisdieren
Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden noemen (meestal) personen zonder ze bij naam te noemen.
Voorbeelden:
- Ik
- Je
- Hij
- Wij
- Jullie
- U
- Jou
Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden verwijzen niet naar concrete zaken, maar naar onbepaalde zaken.
Voorbeelden:
- Alles
- Allemaal
- Andere
- Ieder
- Iemand
- Iets
- Verschillende
Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar iets wat al eerder in de zin stond. Voorbeelden:
- Het boek dat ik lees.
- Zij wilde geen huiswerk maken, wat haar moeder geen goed idee vond.
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden zoals ‘me’ en ‘zich’ in zinnen als ‘Ik was me’ en ‘hij verkleedt zich’. Deze woorden verwijzen naar het onderwerp in de zin; het onderwerp ‘keert weder’.
Voorbeelden:
- Zich
- Me
- Ons
- Je
Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord lijkt erg op het wederkerend voornaamwoord, met als enige verschil dat alleen elkaar gezien wordt als wederkerig voornaamwoord. Variaties hierin kunnen wel voorkomen:
- Elkaar
- Mekaar
- Elkander
- Mekander
Vraagwoorden
Er zijn nog andere vraagwoorden dan het vragend voornaamwoord:
Vragend bijwoord
- Hoe
- Waar
- Wanneer
Vragend voornaamwoordelijk bijwoord
- Waarom
- Waarmee
- Waarvan
Vragend telwoord
- Hoeveel
Voegwoorden
Voegwoorden verbinden twee zinnen (of woorden) met elkaar. Voegwoorden maken het verband tussen deze twee zinnen of woorden duidelijk. Denk bijvoorbeeld aan een opsommend verband (en) of aan een tegenstellend verband (maar).
Voorbeelden:
- En
- Maar
- Terwijl
- Daardoor
- Mits
- Tenzij
Tussenwerpsels
Tussenwerpsels zijn eigenlijk een vreemde eend in de bijt. Ze hebben geen echte grammaticale functie en kunnen ook los van de zin betekenisvol gebruikt worden. Denk bijvoorbeeld aan begroeten, vloeken of het uiten van andere emoties.
Voorbeelden:
- Hallo
- Oeps
- Tss
- Au
- Foei
- Welja
- Verdorie
Bijwoorden
Een bijwoord geeft meer informatie over een ander woord in de zin. In de zin ‘Zij woont hiernaast’ is ‘hiernaast’ het bijwoord dat meer informatie geeft over het wonen. Vaak (maar niet altijd!) geven bijwoorden antwoord op een vraag (waar? wanneer? hoe laat?).
Voorbeelden:
- Gisteren
- Om 5 uur
- Buiten
- Misschien
- Nu
Moet ik echt al deze woordsoorten kennen?
Niet op elk niveau en op elke school worden alle woordsoorten zo uitgebreid behandeld. Het is dus misschien niet noodzakelijk om alles te kennen. Het kan echter natuurlijk geen kwaad om deze kennis wel in huis te hebben!
Voorbeeldzin
Ik weet nu iets over de verschillende woordsoorten.
- Ik = persoonlijk voornaamwoord
- Weet = zelfstandig werkwoord
- Nu = bijwoord
- Iets = onbepaald voornaamwoord
- Over = voorzetsel
- De = bepaald lidwoord
- Verschillende = bijvoeglijk naamwoord
- Woordsoorten = zelfstandig naamwoord