Gratis verzending vanaf 30 euro
Digitaal te lezen in de app
In een tekst staan behalve letters ook altijd tekens. Dit zijn leestekens en alle teksten maken gebruik van deze leestekens. Veelvoorkomende leestekens zijn de punt (.), de komma (,), het vraagteken (?) en het uitroepteken (!). Op deze pagina lees je alles over leestekens.
Een leesteken laat aan de lezer zien hoe een zin gelezen moet worden. Zonder leestekens zou dit namelijk vaak onduidelijk zijn. Kijk maar eens naar het verschil in de volgende zinnen:
1. Pas op Joost
2. Pas op, Joost!
In zin 1 is het niet helemaal duidelijk wat de situatie is. Is er misschien iemand die moet oppassen op zijn kleine broertje, en heet dat kleine broertje Joost? Of is er een situatie waarbij Joost ergens voor moet oppassen? Misschien stoot hij bijna zijn hoofd?
In zin 2 wordt duidelijk dat Joost ergens voor op moet passen en dat deze laatste situatie dus het meest voor de hand ligt. Als je de zin hardop leest, dan zorgt de komma ervoor dat je een korte pauze houdt op de plaats van de komma. Hierdoor wordt het duidelijk dat je het tégen Joost hebt en niet óver Joost. Het uitroepteken laat zien dat de zin niet heel kalm wordt uitgesproken, maar dat er wordt geroepen.
Zonder leestekens kan een zin dus lastig zijn om te lezen. Probeer je nu maar eens voor te stellen hoe een hele tekst zonder leestekens eruit ziet en hoe moeilijk zo’n tekst zou zijn om te lezen! Als leerling schrijf je best veel, dus juist voor jou is het erg belangrijk dat je weet welke leestekens er zijn en hoe je ze moet gebruiken, zodat jouw teksten beter (te begrijpen) worden!
Hieronder kun je een handig overzicht vinden van alle leestekens. We laten je ook zien wanneer je welk leesteken kunt gebruiken.
Een punt gebruik je aan het einde van elke zin, wanneer er geen vraag wordt gesteld of een uitroep wordt gedaan. Voorbeeld:
Ik schrijf hier zomaar een zin.
Een vraagteken gebruik je aan het einde van een zin waarin een vraag wordt gesteld. Voorbeeld:
Zijn de scholen al open?
Een uitroepteken gebruik je aan het einde van een zin waarin een uitroep wordt gedaan. Voorbeeld:
Ik ben vandaag jarig!
Een komma is een veelgebruikt leesteken en wordt op meerdere momenten gebruikt. Zie een overzicht in onderstaande tabel.
Een komma gebruik je: | Voorbeelden |
---|---|
Tussen twee persoonsvormen. | Als je klaar bent, mag je naar huis. |
In een opsomming, behalve voor 'en'. | Ik heb vanmorgen een appel, twee boterhammen, een gekookt ei en thee gehad. |
Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden die bij een zelfstandig naamwoord horen. | Die mooie, nieuwe auto. |
Achter de aanhef van een brief. | Beste heer Jansma, |
Bij een aanspreking voor of na de naam. | Joost, waar ben je? Waar ben je, Joost? |
Rondom een toevoeging die wat meer vertelt over de zin/tekst/het onderwerp (let maar op de pauzes bij het overdreven voorlezen): | Joost en Tirza, de leerlingen die vandaag te laat waren, moeten morgen eerder op school komen. |
Voor voegwoorden - let op: dit geldt bijna nooit voor het voegwoord 'dat'. | Ik moet eten, maar ik heb geen honger. Hij is blij, want hij is bijna jarig. |
Zie onderstaande tabel over het gebruik van de dubbele punt.
Een dubbele punt gebruik je: | Voorbeelden |
---|---|
Voordat je een opsomming begint. | Ik heb gisteren heel veel gedaan: de badkamer schoongemaakt, nieuwe hemdjes gekocht, de hond uitgelaten, mijn huiswerk gemaakt en een film gekeken. |
Voordat je een uitleg begint. | De dokter zal als volgt te werk gaan: allereerst meet hij je bloeddruk en hartslag en daarna stelt hij je wat vragen. |
Voordat je een citaat begint. | Mijn leraar zei vandaag: ''Als iedereen zijn best doet, trakteer ik op chocoladetaart!'' |
Een puntkomma gebruik je als er een verband is tussen de delen voor en na de puntkomma. Voorbeelden:
De puntkomma wordt niet heel vaak gebruikt, omdat je ook een punt zou kunnen gebruiken.
Een beletselteken bestaat uit drie puntjes en gebruik je in de volgende gevallen.
Een beletselteken gebruik je: | Voorbeelden |
---|---|
Bij een langere pauze. | Vanavond eten we...patat! |
Als je een zin niet afmaakt. | ''Dave, daar ligt een bal! Zullen we...'' Nog voordat Richard zijn zin had afgemaakt, trapte Dave de bal in het doel. |
Als je een woord niet afmaakt. | ''Dave, daar ligt een bal! Zullen we gaan voetb...'' |
Om spanning te creëren. | Hij wist nog niet wat hij daar aan zou treffen... |
Een gedachtestreepje gebruik je in de volgende gevallen.
Een gedachtestreepje gebruik je: | Voorbeelden |
---|---|
Bij een uitleg aan het einde van de zin. | Sarah lag uitgestrekt op de grond – ze was van het klimrek gevallen. |
Bij een onverwachte wending aan het einde van de zin. | Kunstschaatsen is niet zo moeilijk – als je een paar jaar erop getraind hebt. |
Om een soort 'ter zijde' aan te geven. | Ik ben blij dat de school – na maanden gesloten te zijn geweest – eindelijk weer open is. |
Er bestaan zowel dubbele ('') als enkele (') aanhalingstekens. Ze mogen allebei gebruikt worden; er is geen goed of fout. Wat je wel vaak ziet, is dat dubbele aanhalingstekens worden gebruikt bij citaten en enkele aanhalingstekens bij losse woorden die om wat voor reden dan ook een bepaalde nadruk krijgen, bijvoorbeeld omdat het om zelfbedachte woorden gaat.
Voorbeeld van aanhalingstekens bij een citaat:
Voorbeeld van aanhalingstekens bij extra nadruk op een los woord:
Voorbeeld van aanhalingstekens als je iets juist tegenovergesteld bedoelt.
Haakjes gebruik je als je extra informatie wil geven in een tekst, maar je dit ook zou kunnen weglaten. Je zou dit ook met komma's of gedachtestreepjes kunnen doen. Voorbeeld:
Haakjes gebruik je ook als je binnen een citaat iets weglaat. Je combineert dit dan met het beletselteken. Voorbeeld:
Wil je meer weten over leestekens? Kijk dan onderstaande video van docent Nederlands Arnoud Kuijpers.