Gratis verzending vanaf 30 euro
Digitaal te lezen in de app
Begrijp jij de dynamiek in ecosystemen en kun jij de energiestromen en kringlopen in de natuur beschrijven? Ken je het menselijk lichaam in detail en weet jij hoe evolutie werkt? Op deze pagina kun je alles lezen over het examen Biologie VWO.
Het examen Biologie VWO 2023 bestaat uit een aantal onderdelen, namelijk:
1. Zelfregulatie
Het onderwerp zelfregulatie beslaat een groot deel van de examenstof. Dit onderwerp is op te breken in zes subonderdelen: van DNA tot cel, organisme en ecosysteem.
1A. Eiwitsynthese
In het eerste onderwerp moet je weten wat DNA is en waar DNA uit is opgebouwd. Daarnaast moet je ook het verschil tussen DNA en RNA kennen. Je moet verder weten hoe het DNA van een plant of een eencellig organisme in elkaar steekt. Daarnaast moet je weten wat eiwitten zijn en wat eiwitsynthese is. Zorg hierbij dat je de structuur van een eiwit kent.
1B. Stofwisseling van de cel
Bij het onderwerp stofwisseling van de cel moet je weten wat organismen zijn. Organismen zijn in vier rijken op te delen. Zorg dat je weet welke. Cellen zijn de kleinste bouwstenen van een organisme. Het is belangrijk dat je weet hoe een cel is opgebouwd en waaruit deze bestaat. Je moet cellen in verschillende categorieën kunnen verdelen. Vooral van eukaryote cellen moet je de eigenschappen kunnen benoemen. Daarnaast moet je ook de eigenschappen van bacteriën en virussen kennen.
Op het examen Biologie VWO moet je alles weten over transport in het menselijk lichaam. Verschillende stoffen moeten in en uit een cel kunnen worden getransporteerd. Hierbij bestaat er een verschil tussen actief en passief transport. Zorg dat je het verschil kent en voorbeelden van beiden kunt benoemen. Als een cel wilt overleven, moet het gebruikmaken van chemische reacties. Op het examen moet jij weten hoe assimilatie en dissimilatie werken. Ook moet je weten hoe energieomzetting werkt bij aerobe en anaerobe dissimilatie.
Cellen kunnen dus stoffen opnemen, transporteren, omzetten en afgeven. Allen met behulp van energie. Enzymen helpen deze processen. Zorg dat je weet wat enzymen zijn, hoe deze werken en wanneer ze het meest effectief zijn.
1C. Stofwisseling van het organisme
Op het examen moet je bij het menselijk lichaam weten hoe het opnemen, transporteren, omzetten en afgeven van stoffen werkt. In detail moet je dit kunnen benoemen voor de spijsvertering, uitscheiding en ademhaling. Ook moet je de bouw van planten kunnen beschrijven.
Bij het onderwerp ademhaling moet weten hoe de longen werken. Bij vertering moet de functies van de verschillende organen kennen. Onder andere de nieren, alvleesklier en de verschillende darmen. Het menselijk lichaam heeft brandstoffen en bouwstoffen nodig voor energie en onderhoud. Op het examen moet je de belangrijkste bestanddelen van voedsel kennen. Dit zijn eiwitten, vetten en koolhydraten. Verder moet je de functie van vitamines en mineralen kennen. Ten slotte worden afvalstoffen uitgescheiden. Ook dit proces moet je kennen.
Het transport van voedingsstoffen, zuurstof en afvalproducten in het menselijk lichaam wordt uitgevoerd via de bloedsomloop. Belangrijk hierin is om de rol van het hart, slagaders, aders en haarvaten te kennen. Daarnaast moet je de verschillen tussen de grote en kleine bloedsomloop kennen. Je moet weten waar bloed uit bestaat en hoe het wordt aangemaakt. Naast het bloedvatenstelsel moet je de werking en functie van het lymfestelsel kennen.
1D. Zelfregulatie van het organisme
Dit onderdeel gaat in op zelfregulatie van het organisme. Zelfregulatie vindt plaats op verschillende niveaus in het lichaam. Homeostase is het in evenwicht houden van alle functies in het menselijk lichaam. Bijvoorbeeld ademhaling of temperatuur. Zorg dat je de regelkring kent waarmee waarden in het lichaam constant aan interne normen wordt getoetst. Bij afwijkingen (bijvoorbeeld te warm of te koud) zet het lichaam een effector in om terug te keren naar de norm. Zorg dat je begrijpt hoe prikkels werken. En hoe zintuigen prikkels omzetten.
Binnen dit onderwerp moet je ook de neurale regulatie kennen. Dit gaat in op het zenuwstelsel wat handelingen coördineert. Bijvoorbeeld het aansturen van spieren. Je moet het centrale en perifere zenuwstelsel kennen, inclusief de functies van de belangrijkste onderdelen. Denk bijvoorbeeld aan de grote hersenen, hersenstam of ruggenmerg. Ook moet je in detail weten hoe een zenuwcel werkt. Ken het verschil tussen schakelcellen, sensorische- en motorische zenuwcellen.
Het laatste onderdeel van dit thema gaat over hormonale regulatie. Hormonen zijn stoffen in je lichaam die bepaalde lichaamsprocessen stimuleren of afremmen. Je moet weten hoe hormonen werken. Ook moet je voorbeelden van hormonen kunnen benoemen. Denk aan adrenaline en de geslachtshormonen. Zorg dat je ook de verschillende effecten van hormonen kunt beschrijven. Onder andere bij de verwerking van glucose.
1E. Afweer van het organisme
Organismes zijn in staat zich te weren tegen ziekteverwekkers en andere binnendringers. Zorg dat je weet hoe het afweermechanisme werkt. Ken onder andere de rol van de huid en slijmvliezen. Op het examen moet je het verschil tussen antigenen en antistoffen kennen. Ook moet je weten hoe indringers door het afweersysteem worden vernietigd.
Witte bloedcellen spelen een belangrijke rol in het afweersysteem. Je moet hierbij weten wat lymfocyten zijn en welke verschillende soorten er bestaan. Zorg dat je ook weet hoe lymfocyten worden gevormd. Niet in alle gevallen helpt natuurlijke immuniteit. Zorg dat je ook weet hoe kunstmatige immuniteit werkt en welke vormen we kennen.
1F. Regulatie van ecosystemen
Het onderwerp regulatie van ecosystemen gaat in op ecosystemen. Zorg dat je de componenten van een ecosysteem kent. En het verschil tussen biotische en abiotische factoren. Je moet daarnaast weten wat een populatie is en hoe populaties kunnen worden ingedeeld. De aanwezigheid van voedsel heeft grote invloed op een populatie. Belangrijk is dat je de verschillen kent tussen producenten, consumenten en reducenten. En weet hoe de voedselpiramide werkt. Ten slotte dien je de stikstofkringloop en koolstofkringloop te kennen, alsook de rol van de mens hierin.
2. Zelforganisatie
Zelforganisatie van cellen gaat in op genexpressie en celdifferentiatie. Bij genexpressie is het belangrijk om de bouwstoffen van cellen te kennen, namelijk eiwitten. Zorg dat je de verschillende soorten eiwitten kent. Ook moet je weten wat nucleïnezuur is en wordt er dieper ingegaan op de rol van DNA en RNA. Bij celdifferentiatie is het belangrijk om te weten hoe cellen zonder specialisme worden omgevormd tot cellen met specialisme. Vooral stamcellen staan hier centraal.
Een tweede onderwerp in dit thema gaat over zelforganisatie van ecosystemen. Hier wordt in meer detail gekeken naar biodiversiteit, dynamisch evenwicht en leefgemeenschappen. Je moet weten waar een populatiegrootte van afhangt en wat het omslagpunt is.
3. Interactie
Dit onderdeel gaat specifiek over de interactie in ecosystemen. Onder andere de rol van concurrentie binnen en tussen soortgenoten of verschillende soorten is hierbij belangrijk. Het is belangrijk te snappen hoe individuen zich in deze omgeving specialiseren en evolueren over tijd. Daarnaast kan het ook zijn dat soorten samenwerken in plaats van concurreren. Bijvoorbeeld bij voortplanting (bijen helpen bloemen) of om een prooi te vangen. De laatste vorm van interactie die je moet kennen is het langdurig samenleven van verschillende soorten. Dit wordt ook wel symbiose genoemd.
Organismen interacteren niet alleen met elkaar, maar ook met andere factoren in de omgeving. Bijvoorbeeld temperatuur. Dit soort abiotische factoren bepalen waarom organismen juist op bepaalde plaatsen voorkomen en niet op anderen. Het verspreidingsgebied, de optimumkromme en de tolerantiegrenzen zijn hierbij belangrijk. Ook moet je de impact van menselijk handelen hierin kunnen benoemen. Denk aan milieuproblemen, zoals het versterkt broeikaseffect.
4. Reproductie
Reproductie gaat in op erfelijke eigenschappen. Organismen erven bepaalde eigenschappen van ouders. Op het examen Biologie VWO moet je weten hoe erfelijkheid werkt. Zorg dat je weet wat DNA, een chromosoom, gen of allel is. Maar ook hoeveel chromosomen een mens kent en wat het geslacht bepaalt. Het belangrijkste onderdeel uit dit onderwerp is echter kunnen rekenen met monohybride en dihybride kruisingen. Ten slotte moet je in staat zijn het proces van voortplanting bij een mens te kunnen beschrijven.
5. Evolutie
Het onderdeel evolutie gaat in op selectie en soortvorming. Je moet hierbij weten dat DNA alle erfelijke code van een organisme bevat. En dat een mutatie een spontane verandering in het DNA veroorzaakt. Je moet het verschil kennen tussen chromosoommutaties, genmutaties en genoommutaties. Erfelijkheid wordt doorgegeven door middel van geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting. Dit laatste komt met name in de landbouw voor. Zorg dat je weet hoe dit wordt toegepast. De mens probeert met bepaalde technieken erfelijke informatie uit genen te veranderen. Zorg dat je hiervan weet welke technieken worden toegepast.
Bij soortvorming is belangrijk te begrijpen hoe een populatie tot stand komt en hoe tegelijk variatie ontstaat. Zorg dat je begrippen als natuurlijke selectie en genetische drift hierin kunt toepassen. Wanneer externe omstandigheden veranderen, vindt er adaptatie plaats en passen soorten zich aan. Zorg hierbij dat je weet wat evolutie is en dat je analoge en homologe evolutie kunt onderscheiden. Ondanks natuurlijke selectie kunnen verschillende vergelijkbare soorten ontstaan. Hierin past de theorie van reproductieve isolatie. Zorg dat je deze kent.
Biologie, de leer van het leven, bestudeert het leven op verschillende niveaus. Op het examen Biologie VWO 2023 komen vijf hoofdonderwerpen terug. Het examen bestaat uit open en meerkeuzevragen over deze onderwerpen. Hieronder leggen we uit wat voor vragen je kunt verwachten.
Op het centraal examen moet je op verschillende biologische niveaus verbanden kunnen leggen. Van moleculen tot cellen, organen, organismen, populaties en ecosystemen. Verder komen er een aantal vragen terug over erfelijkheid en evolutie. Hier komt ook een stukje kansberekenen in terug.
Andere vragen gaan rechtstreeks over de begrippen. Leer de begrippen daarom goed. Laat je eventueel overhoren door een klasgenoot. Daarnaast komt het ook voor dat je begrippen in een context moet plaatsen. Probeer goed te letten op de relatie van de begrippen in combinatie met een groter onderwerp.
Wij geloven dat iedereen kan slagen voor het eindexamen. Om jou te helpen goed voorbereid het examen in te gaan, hebben wij de volgende drie hulpmiddelen voor jou:
De examenperiode is de meest stressvolle tijd van de middelbare school. Maar als jij onze samenvatting goed doorneemt, veel oefenvragen maakt en onze examentips leest, dan ga jij straks slagen voor het eindexamen!