Gratis verzending vanaf 30 euro
Digitaal te lezen in de app
De tegenwoordige tijd gaat om het hier en nu. Natuurlijk ken je de vormen van de tegenwoordige tijd in het Nederlands, maar kun je hier ook mee omgaan in het Duits? In de Duitse taal behandel je werkwoorden in de tegenwoordige tijd, 'Präsens' in de taal van onze buren, net even anders dan in het Nederlands. Daarom leggen we je in dit artikel uit wat belangrijke regels en bijzonderheden zijn als het gaat om Duitse werkwoorden in de tegenwoordige tijd, maar ook hoe je deze werkwoorden vervoegt.
Met de Präsens wordt in de Duitse taal de tegenwoordige tijd bedoeld. In de Präsens beschrijf je vaak gebeurtenissen en handelingen die plaatsvinden op het moment dat je het erover hebt. Hieronder staat een Duits voorbeeld met daaronder de Nederlandse vertaling:
Voorbeeld
Marianne und Felix spielen im Garten Fußball. Marianne schießt und Felix steht im Tor. Die beiden haben einen Riesenspaß!
Marianne en Felix voetballen in de tuin. Marianne schiet en Felix staat in het doel. Ze hebben allebei heel veel lol!
De werkwoorden spielen, schießt, steht en haben zijn voorbeelden van Duitse werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Door het lezen van dit verhaal wordt duidelijk dat Marianne en Felix op dat moment (nu) aan het voetballen zijn.
In de meeste gevallen gebruik je de Präsens voor handelingen of gebeurtenissen die op hetzelfde moment plaatsvinden. Echter, er zijn ook andere gevallen waarvoor je in het Duits de Präsens nodig hebt. In totaal zijn er vijf situaties waarin je de tegenwoordige tijd kunt gebruiken:
1. Tegenwoordige gebeurtenissen: het gaat om situaties die zich precies op dat moment afspelen.
2. Toekomstige gebeurtenissen: wanneer je bijvoorbeeld iets wilt vertellen over de plannen of voornemens die je over de toekomst hebt.
Let hier op het woord morgen, dat aangeeft dat iets in de toekomst gaat gebeuren.
3. Toestanden en feiten: hierbij gaat het om zaken en dingen die een feit zijn en waarvan je kunt zeggen dat het gewoon zo is.
4. Gebeurtenissen die lang aanhouden: dit betreft gebeurtenissen of situaties die in het verleden zijn begonnen, maar nog steeds aanhouden.
Let hier op het signaalwoord seit, dat hier aangeeft dat iets nog steeds voortduurt.
5. Handelingen die zich herhalen: iedere handeling of gebeurtenis die zichzelf herhaalt.
Let hier op het signaalwoord jeden, dat hier aangeeft dat de handeling zich steeds herhaalt.
Om een werkwoord in de Präsens te vervoegen kun je drie stappen aanhouden:
1. Je neemt het hele werkwoord (infinitief)
Voorbeeld: het hele werkwoord gehen.
2. Vervolgens haal je de uitgang eraf, zodat je de stam overhoudt. De uitgang bestaat meestal uit -en.
Voorbeeld: gehen wordt geh-.
3. Tenslotte voeg je de juiste uitgang aan de stam toe. Dat is afhankelijk van de persoon.
Voorbeeld: Ich geh-e of du geh-st.
Er zijn verschillende personen en uitgangen in de Präsens. We maken hierbij onderscheid tussen regelmatige werkwoorden en onregelmatige werkwoorden.
Regelmatige werkwoorden worden ook wel zwakke werkwoorden genoemd. Deze werkwoorden zijn regelmatig, omdat er vaste uitgangen achter de stam horen. Dat betekent het volgende:
Persoon | Vorm | Voorbeeld |
---|---|---|
ich (ik) 1e persoon enkelvoud | spiel-e | Ich spiele im Garten. |
du (jij) 2e persoon enkelvoud | du spiel-st | Du spielst im Garten. |
er/sie/es (hij/zij/het) 3e persoon enkelvoud | er/sie/es spiel-t | Er/sie/es spielt im Garten. |
wir (wij) 1e persoon enkelvoud | wir spiel-en | Wir spielen im Garten. |
ihr (jullie) 2e persoon meervoud | ihr spiel-t | Ihr spielt im Garten. |
sie/Sie (zij/U) 3e persoon meervoud + beleefdheidsvorm | sie/Sie spiel-en | Sie/sie spielen im Garten. |
Wil je meer weten over de juiste uitgangen van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd? Kijk dan deze video:
Onregelmatige werkwoorden worden ook wel sterke werkwoorden genoemd. Deze werkwoorden zijn onregelmatig, omdat de vervoeging ervan afwijkt van wat normaal het geval is. Dat betekent het volgende:
Bij het onregelmatige werkwoord sein (zijn) verandert zelfs de stam én het uiteinde in de tegenwoordige tijd. Dit kun je terugzien in het onderstaande schema:
Persoon | Vorm | Voorbeeld |
---|---|---|
ich (ik) 1e persoon enkelvoud | bin | Ich bin ein Pirat. |
du (jij) 2e persoon enkelvoud | bist | Du bist lustig |
er/sie/es (hij/zij/het) 3e persoon enkelvoud | ist | Er/sie/es ist aus Belgien. |
wir (wij) 1e persoon meervoud | sind | Wir sind Freundinnen. |
ihr (jullie) 2e persoon meervoud | seid | Ihr seid nett. |
sie/Sie (zij/U) 3e persoon meervoud + beleefdheidsvorm | sind | Sie/sie sind zu spät. |
Naast sein worden ook de werkwoorden haben en werden met dit soort afwijkingen vervoegd. Deze drie werkwoorden worden ook wel hulpwerkwoorden genoemd en zijn erg belangrijk in bijvoorbeeld de toekomende tijd of de voltooid verleden tijd.
Verder zijn er geen algemene regels die vertellen hoe onregelmatige werkwoorden vervoegd kunnen worden in de Präsens. Het is daarom erg belangrijk dat je goed onderscheid kunt maken tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden.
Wil je meer weten over de juiste uitgangen van onregelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd? Kijk dan deze video:
Naast regelmatige en onregelmatige werkwoorden zijn er nog een aantal bijzonderheden bij het vervoegen in de Präsens. Deze bijzonderheden hebben te maken met het uiteinde van de stam van het werkwoord: